De werkelijke risico’s voor onze gezondheid
Door alle bekende ‘risicofactoren’ rondom gezondheid samen te vatten onder de noemer ‘omgeving van een mens’ ontstaat een beeld, waarbij juist de zwakkeren (arme mensen, werklozen, kinderen en ouderen) leven in de meest ziekmakende omgeving. Dit relativeert niet slechts hun ‘eigen verantwoordelijkheid’, maar vraagt ook om nieuwe strategieën om in te grijpen.
Hoe is dit beeld ontstaan? De (preventieve) geneeskunde heeft zich ontwikkeld in een tijd waarin de risicofactoren voor onze gezondheid totaal anders waren dan nu. Zo waren aan het begin van de vorige eeuw slechte huisvesting, ongezonde werkomgeving en infectieziekten schering en inslag. In steden is tijdens de vorige eeuw veel gezondheidswinst geboekt door betere huisvesting, conservering en riolering, veiliger werk en schonere lucht. Momenteel is nog slechts 6% van onze ziektelast (maatschappelijke kosten van ziekte) te wijten aan dit type fysieke oorzaken. De overige 94% heeft scala aan oorzaken, die contextueel bepaald zijn en het best te omschrijven zijn als ‘onze levensstijl’. Een ‘ongezonde levensstijl’ is op afstand de grootste risicofactor voor een korter leven met meer ziektes. En deze ‘levensstijl’ is vaak een direct gevolg van onze ‘moderne manier van leven’, dat wil zeggen hetgeen de economie en samenleving ons biedt en vraagt.
Gezondheid is een complex begrip met individuele en gemeenschappelijke aspecten. Als je alle interne en externe factoren, die van invloed zijn op onze gezondheid (bijvoorbeeld genetische aanleg, sociale factoren, fysieke factoren, opleiding, werk) als één geheel benadert, zie je dat het grootste risico voor onze gezondheid direct verbonden is met onze ‘moderne’ manier van leven. Weinig bewegen, ongezond eten, stress en eenzaamheid: ze eisen allemaal hun tol. Een andere aanpak is vereist, maar daarvan is nog niet veel te zien in onze huidige wetgeving en preventieve strategieën.
Er is qua preventie als het gaat om ‘levensstijl’ bovendien nog steeds een focus op individuele gedragswijziging, meer bewegen (sport), stoppen/matigen met roken, alcohol en drugs door middel van therapie en minder en gezonder eten via voorlichting en diëten. Eenzaamheid en stress worden bovendien nog maar zeer recentelijk als risicofactoren erkend. En ook hier is een focus op het ‘individuele gedrag’, bijvoorbeeld yoga om stress op het werk het hoofd te kunnen bieden. We zien de meeste van deze risicofactoren nog niet als ‘omgevingsfactoren’ en benaderen ze dan ook als een ‘individuele verantwoordelijkheid’.
Daarnaast worden de meest bekende risicofactoren voor onze gezondheid - roken, alcohol en drugs - als een individuele verantwoordelijkheid gezien. Deze (mogelijke) ziekmakers worden traditioneel benaderd via voorlichting en individuele therapie. Terwijl mensen, die veel bewegen, gezond eten, weinig stress hebben en niet eenzaam zijn ook minder zullen roken, drinken en drugs gebruiken. Dit geldt in nog sterkere mate voor de kinderen, die in risicosituaties opgroeien.
De risicofactoren verbonden aan ons ‘modern leven’ verdwijnen dus niet, maar worden op individueel niveau gecompenseerd door gezond gedrag. Om een gezonde levensstijl te ontwikkelen moet je als het ware tegen de stroom in bewegen. Dit maakt dat vooral de ‘sterken’ dit lukt, terwijl juist de ‘zwakken’ hier het meeste baat bij zouden hebben. Maar voor deze groep is het gezien de situatie/omgeving waar ze in verkeren vele maken moeilijker hun gedrag te veranderen. Bovendien krijgen ze ook nog de schuld als het ‘niet lukt’. De cijfers tonen dan ook dat mensen aan de zogenaamde ‘onderkant van onze samenleving’ aanmerkelijk korter leven en ook veel vaker last hebben van chronische aandoeningen. Het is niet vol te houden dat dit de ‘fout’ is van deze mensen zelf.
Door onze samenleving zo in te richten dat mensen ‘automatisch’ meer bewegen, minder en gezonder eten, minder stress ervaren en minder eenzaam zijn, wordt het natuurlijk vele malen eenvoudiger om ook de ‘afgeleide risicofactoren’ (roken, drugs, alcohol) positief te beïnvloeden.
Kinderen leren stil te zitten op school en spelen steeds minder buiten. Werken en leren gaat vaak zittend achter een beeldscherm. Daarnaast neemt de onzekerheid op de arbeidsmarkt toe, er wordt meer gevraagd aan flexibiliteit, maar er wordt minder perspectief geboden, met name aan de ‘onderkant van de arbeidsmarkt’. Dit zorgt voor extra stress, die door eventuele schuldenproblematiek nog wordt verergerd. Ongezond eten is goedkoper en wordt massaal aangeboden en geadverteerd. Door de voortgaande individualisering komen mensen er steeds meer alleen voor te staan en worden ook nog zelf verantwoordelijk gehouden voor hun situatie. Dat hierdoor een ongelijkheid ontstaat wordt wel erkend, maar de oplossing wordt vooralsnog niet gezocht in het verbeteren van de ‘leefomgeving’, de context waarin ieders leven zich afspeelt.
Zoals nu blijkt is zowel formele omgang (werk, positie en inkomen) als informele omgang (vrienden, kennissen netwerk) belangrijk voor iemands welbevinden en gezondheid.
Sinds de jaren 60 is informele omgang op wijkniveau gestaag verdrongen door formele omgang. Dit was de basis van de verzorgingsstaat, die de ‘zwakke medemens’ afhankelijker heeft gemaakt van ‘professionele hulp’. Tegelijkertijd is de noodzaak tot ‘informele omgang’ verminderd door automatisering en schaalvergroting. Deze twee bewegingen hebben ervoor gezorgd dat ‘zwakkere mensen’ (ouderen, zieken en kinderen) meer en meer afhankelijk zijn geworden van ‘formele betaalde omgang’. Dit is niet duurzaam gebleken, omdat het simpelweg onbetaalbaar is geworden. De terugkeer naar een wederkerig systeem, waarbij mensen ‘elkaar weer helpen’ is echter niet zo eenvoudig. Het vereist herijking en reorganisatie op alle niveau.
Dit vraagt om een wezenlijk andere benadering van ‘onze leefomgeving’ (en onszelf) dan we gewend zijn. Werk is bijvoorbeeld niet alleen maar productie, maar ook een ‘omgevingskwaliteit’ en die dient niet ziekmakend te zijn. Hier ligt de sleutel voor een effectieve preventieve strategie, waarbij ‘gezonde arbeid’ - of beter nog ‘gezond meedoen’ - de basis vormt voor een ‘gezonde wijk’.
Momenteel is er volop onderzoek beschikbaar dat een fors gezondheidsrendement aantoont in het ‘groene’ en daaraan gerelateerde participatie. Hier zit dus zowel het probleem als de kans, want het onderhoud van het groen is als een kostenpost doorontwikkeld. De ecologische en de gezondheidswaarde ervan is hierin vooralsnog niet betrokken. Dit betekent dat van een minimaal onderhoud juist naar een maximaal onderhoud (gezamenlijk tuinieren) moet worden gestreefd. Hierdoor kan de enorme potentie van het ‘groen’ (onze natuur) als ‘geneesmiddel’ in stadswijken op het gebied van onze volksgezondheid integraal worden ontwikkeld.
Deze methode hebben we ‘stadsgeneeskunde’ gedoopt, omdat volksgezondheid het belangrijkste doel is. Creatief Beheer doet dit met een nieuwe beroepsgroep; de Tuinman(m/v) een ‘onafhankelijke vakman’ in de frontlijn, die samen met vrijwilligers, kinderen en bewoners een wijk groener en kindvriendelijker (en dus gezonder) maakt. Door dit als een fondsvorm met uitvoering (Tuinmanfonds) te organiseren wordt het maatschappelijk rendement zichtbaar en meetbaar. Op deze manier kunnen partijen (overheid, corporaties, zorgverzekeraars) die baat hebben bij een gezonde leefomgeving, hier ook gericht in investeren. Zo verandert dagelijks onderhoud per direct van een kostenpost in een investeringsmodel in de volksgezondheid met hoog en meetbaar maatschappelijk rendement.
Meedoen en het nemen van eigen verantwoordelijkheid (het idee achter de participatiewet) staat centraal in deze aanpak, maar dan wel binnen de mogelijkheden en op het niveau van de deelnemer/vrijwilliger. Dit is ons inziens de enige weg om de huidige impasse te doorbreken, waarbij mensen ziek worden van onze ‘moderne manier van leven’. Het is vanuit deze analyse eenvoudig te zien dat er een wezenlijk andere benadering nodig is van ‘participatieve arbeid’ (tegenprestatie). Het grootste rendement op volksgezondheid ligt op wijkniveau in een groene omgeving en gezonde sociale interactie. Met deze benadering ontstaat een ‘gezondheidsbuffer’, waarbij de gangbare individuele ondersteuning ook qua ‘leefomgeving’ collectief wordt vormgegeven in een elkaar versterkend systeem.