Drie vormen van serieus nemen
Mijn dit jaar begonnen serie populair wetenschappelijke columns vormt samen een essay’ ‘hoe ik de wereld zie’. Dit keer gaat het over het serieus nemen van de burger. Het rekenkamerrapport ‘Burgers op de Bres’, dat vorig najaar werd gepresenteerd is duidelijk in haar conclusies.
‘Niet alleen uit de case-studies, maar ook uit enquêtedata komt het beeld naar voren dat de ondersteuning beter kan: slechts de helft van de Rotterdamse initiatiefnemers vindt dat de gemeente openstaat voor zijn of haar wensen, opvattingen, ideeën of initiatieven.’
Het komt tot de conclusie dat burgerinitiatieven zich 'niet serieus genomen voelen' door de gemeente. Persoonlijk heb ik inmiddels ruime ervaring met het ‘niet serieus genomen worden' door de gemeente. Ik heb er al vaker over geschreven. Niets is zwart-wit, zoals ik in mijn eerste column besprak; het uitgesloten midden. De hoofdoorzaak in ons geval is dat we simpelweg niet in het systeem passen. Het is al heel wat dat we een begin hebben gemaakt. Toch is het ‘niet serieus genomen voelen’ wel degelijk aan de hand. Het ‘serieus nemen van mensen’ is een zo algemeen begrip dat je er alle kanten mee op kunt. Dat geldt niet alleen voor ons maar in meer en minder mate voor zowat iedere burger, die wat wil ondernemen en daar de gemeente voor nodig heeft. Dat laatste is bijna altijd het geval als het gaat om het algemeen goed.
Ik heb er veel over nagedacht en volgens mij zijn er drie vormen van serieus nemen te onderscheiden. Allereerst het serieus nemen van de argumenten van burgers. Vervolgens het serieus nemen van de capaciteiten van burgers en tot slot het serieus nemen van de eigen tekortkomingen (van de overheid). Mijn tweede column ging over het biologisch vooroordeel, het idee dat we zelfstandige onafhankelijke wezens zijn, terwijl we in werkelijkheid, biologische wezens zijn en ons gedrag dus de wetten van de biologie volgt in plaats van de rede en eigen wil. Dit betekent in de praktijk dat mensen hun eigen invloed op succes of falen systematisch overschatten. In het contact met ambtenaren worden (in mijn ervaring) de argumenten meestal wel serieus genomen, maar er zijn formele problemen en die hebben met het tweede te maken; kunnen wij het wel. We hebben inmiddels bewezen het te kunnen en dan is het van belang dat de gemeente dit inziet en dat ze het zelf ‘niet beter kunnen’. Die stap is vooralsnog niet genomen en als ik het rekenkamerrapport doorlees heb ik het idee dat de meeste ‘burgerinitiatieven’ hier ook tegen aanlopen. Zolang de gemeente ‘haar eigen manier van werken’ niet als probleem ziet blijven burgerinitiatieven worstelen om te overleven en 'voelen zich niet serieus genomen'. Bij ambtenaren ligt dit anders, zij hebben het gevoel dat zij initiatiefnemers wel degelijk serieus nemen, maar dat ze het onmogelijke vragen. Ook bestuurders nemen initiatiefnemers naar hun gevoel serieus en tuigen allerlei regelingen en procedures op om deze initiatieven te helpen. Op deze wijze zit alles muurvast. De regelingen zijn weinig flexibel en lang niet voor iedereen bruikbaar en de ambtenaren kunnen niets anders dan naar de regelingen doorverwijzen. Het Right to Challenge is een recente wettelijke regeling die dit wil ondervangen. De consequentie is echter dat de overheid haar eigen functioneren ook dient te spiegelen en waar nodig zal moeten veranderen. Dit is volgens mij de situatie waar we nu in verkeren. Dat is op zich hoopvol; het begrip waar het nu om draait is vertrouwen. Als de overheid/gemeente wil dat wij haar vertrouwen en ons ‘serieus genomen voelen', moeten wij haar ook kunnen vertrouwen. De volgende vraag is logischerwijs; hoe kan een instituut vertrouwen wekken? Volgens mij is hier het spreekwoord relevant; vertrouwen komt te voet en gaat te paard. De overheid kan dus vertrouwen winnen door de derde vorm van ‘serieus nemen’ van burgers te oefenen en haar eigen falen te benoemen en erkennen. Dat schept vertrouwen, de kaarten op tafel. Het argument; ‘er gaat ook veel goed’ is nu het begin van vertrouwen in plaats van een dooddoener. Mijn derde column ging over het voorspelbare onvoorspelbare waarin ik betoog dat het vele malen effectiever is de omgeving (het systeem) te veranderen dan het individu. Hier ligt een grote kans voor de overheid het vertrouwen van de burger weer terug te winnen. Niet de samenleving proberen te veranderen, maar zichzelf. De omgeving waarin politici, bestuurders en ambtenaren moeten opereren en waarin het schier onmogelijk is burgers 'werkelijk serieus te nemen'. Pas als de overheid zichzelf als onderdeel van het probleem ziet, kan naar oplossingen gezocht worden. Dit is een proces van kleine stapjes maar wel met een duidelijke richting en doel ‘het serieus nemen’ van de burger. Dit geldt in minder mate ook voor de wetenschap; kom uit die ivoren toren van zelfoverschatting en doe mee in het modderige publieke debat. Daarover een volgende keer; de verschillende vormen van kennis.
Comments